Kukeleku zei de haan,
ik moet gaan/voor de kolen,
anders pakken ze ons, de Polen,
zei Keesje zacht.
O wacht,
het zijn de Duitsers,
ik had het fout,
dacht Keesje verward.
Maar we hebben geen hout, dus ik moet snel weg,
zei hij zacht, want anders heb ik pech.
Dus waar wacht ik nog op,
zei Keesje snel in zichzelf,
want als ik de kolen heb is het top.
Dus ik ga maar,
zei Keesje zenuwachtig in zichzelf.
En toen had Keesje genoeg kolen,
hij was klaar.
Jammer genoeg waren er toen Duitsers,
en hij maakte snel nog zijn laatste gebaar.