Bang

Dilara Duran

Midden in de nacht het is donker. De Duitsers hebben de macht.

Ik ben alleen thuis, mijn moeder is weg. Buiten hoor ik gegil.

Elk moment dat ik geen gil hoor, denk ik dat ik aan de beurt ben. Ik ben bang, midden in de nacht. Ik huil, de tranen lopen voorzichtig naar mijn kussen.

Het is gevaarlijk, het kan elk moment gebeuren. Soms word het zo stil dat ik denk dat ik de bloemen hoor/roepen: help! help! maar nog niet eens 1 minuut of ze zijn weer stil.

Ik ben bang. Ik hoor om de minuut een gil.

Het is al zolang bezig. Ik wil dat het stopt! Ik hoor de kat miauwen van angst. Het liefst zou ik helpen, maar de Duitsers kunnen elk moment komen.

Ik ben bang.

Mensen van Geschiedenis

Izaura Henry

Mensen van de geschiedenis

Met een sombere gebeurtenis.

Dagen geen eten.

Met een lichaam vol vlooienbeten.

Een plek ver van het leven.

Met mensen die nare dingen beleven.

Niemand hier buiten weet ervan.

Niemand die dit verbeelden kan.

Ze moeten hard werken, maar niet voor de kost.

Het gaat maar door, we worden niet verlost.

Mensen wachten op hun naam.

Het gaat heel erg langzaam.

Als mijn naam wordt opgeroepen.

Voel ik er een traan uitfloepen.

Ze zeggen dat we moeten douchen.

Ik zie hoe ze mensen pushen.

Zo eindigt mijn korte bestaan.

Kort daarna is het met de oorlog gedaan.

Duits

Jona Kuijt

Ik ben een Duitser. Ik ben gedwongen te vechten.

Iedereen is bang voor me of scheldt me uit. Ze willen me weg. Ik hoor bij de Duitsers maar ik wil niet. Ik geef kinderen drop, dat mag niet.

Laatst moest ik zelfs meedoen aan een inval. We moesten een man oppakken; hij moest bij het Duitse leger.  Hij werd met veel te veel geweld het huis uit gesleept.

Ik kon het niet aanzien. Ik moest zijn vrouw onder schot houden. Ik had mijn pistool niet eens geladen.

Ik schaam me zo. Ik wil naar huis!

Jood

Sam Gerbens

Ik wil vrede, ik ben jood, ik zit al 3 weken beneden, al mijn vrienden zijn dood

ik ben jood, ik moet blijven staan, al mijn vrienden zijn dood, de trein komt er aan

ik moet blijven staan, ik vrees het ergste, de trein komt er aan, het is voorbij

ik vrees het ergste, we zitten al 3 weken beneden, het is voorbij, ik ben een jood

Als de dood

Sid Stuiver

Oorlog is als de dood. Je raakt verdwaald in je angst. Waarom moet er oorlog zijn? Laat de wereld vrij zijn.

Je raakt verdwaald in je angst. Er is overal verraad alleen omdat er angst is. Laat de wereld vrij zijn. Iedereen heeft recht op een goed leven.

Er is overal verraad alleen omdat er angst is. Er gaan honderden mensen dood. Iedereen heeft recht op een goed leven. Alles ruikt naar narigheid.

Er gaan honderden mensen dood. Waarom moet er oorlog zijn? Alles ruikt naar narigheid. Oorlog is als de dood.

Heinz

Jonathan Baardman

Ik ben Heinz de soldaat,

Ik ben Duits,

Ben ik mijn naam nog wel waard,

Iedereen noemt mij mof,

Ik ben Duits,

Maar ben ik wel een mof,

Ik wil niemand kwaad doen,

Maar mijn vaderland ook niet teleurstellen

Maar ben ik wel een mof,

Voor mij ben ik gewoon Heinz,

Ik wil mijn vaderland niet teleurstellen,

ik moet vechten voor vaderland

Voor mij ben ik gewoon Heinz,

Ben ik mijn naam nog wel waard,

Ik moet vechten voor vaderland,

Ik ben Heinz de soldaat.

Dagboek van Levi

Bebel Wolff

Ik ben net aangekomen in Westerbork. Ik zat in de trein met denk ik honderd anderen. Ik stond met moeder en Hannah naast een gezin met drie kinderen, ze leken me best aardig. Ik heb ook even met hen gepraat, maar we waren vooral aan het slapen in de trein.

Toen we na vier lange dagen opgepropt in de trein aankwamen, mochten we eindelijk naar buiten. We werden opgesplitst in groepen, kinderen en vrouwen aan de ene kant en mannen aan de andere kant. We werden naar hutten gebracht waar we met misschien wel vijftig mensen tegelijk opgepropt zaten.

Toen moesten we allemaal naar een open plaats lopen. Al die Duitser bleven tegen ons schreeuwen en sloegen mensen met zwepen, we zijn toch geen dieren! Toen stonden er wel duizenden mensen op de open plek. Er werden/namen opgeroepen. Ik had al zo’n gevoel dat je liever niet opgenoemd wou worden, maar gelukkig waren wij ook niet opgenoemd. Maar toen hoorde ik de naam van de familie waar ik stond in de trein. Ik zag de vader en moeder huilen. Zij werden morgen getransporteerd naar een een of ander Auschwitz.

We werden teruggestuurd naar de hutten. Iedereen wou op het grote bed liggen, nou bed, het waren houten planken op houten bedden, ik was al blij dat ik bij/moeder en Hannah kan slapen. We werden opgeroepen en moesten werken, dus ik moet stoppen voordat ze mijn enige nog een beetje leven afpakken (mijn dagboek). Tot morgen.

De vogel

Milou Groote Bromhaar

Als ik een vogel was, zou ik nu vliegen zo ver ik kon. Maar ik kijk achter de tralies door naar de horizon.

Ik hoor voetstappen galmen door mijn huis, Ik hoor de huisheer zeggen, ze is niet thuis.

Maar opeens waait het gordijn zo snel opzij en de Duitsers, die zien mij. Het is te laat, het voelt niet goed.

Ik sta in een trein, rijd mijn dood tegemoet met mijn broertje aan mijn zij, zijn we toch nog heel even blij.

Daar loop ik achter het prikkeldraad in een lange rij. Alleen maar mensen die huilen, daar hoor ik nu bij.

Ik word steeds zwakker elke dag. Dan hoor ik dat ik eindelijk douchen mag. Dan springen de kranen open en ik krijg geen lucht. Dan lig ik daar en hoor mijn laatste zucht.

Opeens krijg ik vleugels en vlieg in de lucht. Nu eindelijk krijg ik mijn welverdiende rust.

In de nacht

Stella Kist

Het is nacht, ik hoor iets, Een hard geluid maar toch ook zacht. Dan hoor ik een dreun achtervolgd door gegil.

Ik ren naar papa en mama, mijn zus is er ook al, ze huilt zacht. Dan hoor ik een hele harde dreun. Alles wordt zwart…

Dit is gebeurd in het verleden, nu in het heden kunnen wij ons dit niet voorstellen, maar toch is dit gebeurd met jongens en meisjes van onze leeftijd.

Mijn neef Keesje

Louis Biesbrouck

4 mei 2019, Ik ben één van de nabestaanden, die Keesje Brijde gekend heeft. Ik ben nu 81 jaar en Keesje had, als hij was blijven leven, 87 jaar geweest. Vorig jaar bij de herdenking vroeg een kleine jongen van ca. 8 jaar zich af, dat Keesje toch nog een kind was en dat je volwassen bent als je 18 jaar bent. Hij merkte daarbij op, dat Keesje dus nooit volwassen geweest is! Ik zal nu trachten u een beeld te geven, hoe ik het laatste jaar van de 2e Wereldoorlog heb meegemaakt.

BOEM, BOEM, BOEM, AUFMACHEN! AUFMACHEN! Dit waren de woorden, die door de Duitsers om 2 uur ’s nachts schreeuwden en tegen onze deur ramden met geweerkolven. Dit was in september 1944. Ik was 7 jaar en mijn broertje Rudy 2 jaar en wij sliepen in de tussen kamer. Mijn vader en moeder sliepen in de achter kamer. Toen mijn moeder de deur opendeed, stonden er plotseling 8 man van de Grüne Polizei in ons huis. Zij doorzochten alle kamers en mijn broer en ik moesten ons bed uit en er werd onder ons matras gekeken of er geen wapens lagen.

Mijn vader werd meegenomen en zoals later bleek naar de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat) gebracht voor verhoor. Hij en zijn broer Puck hadden zich kort hiervoor aangesloten bij een ondergrondse groep en waren al snel verraden. Beide werden naar Kamp Amersfoort gebracht. Mijn oom Puck werd op medische gronden vrijgelaten, maar mijn vader werd per trein naar een concentratie kamp in Oostenrijk gebracht. Wij wisten van niets en ook niet of hij nog leefde of niet.

Mijn moeder had nu de zorg voor 2 kinderen en wij zijn de honger winter doorgekomen, doordat zij al haar linnengoed voor eten geruild had bij beurtschippers. Mijn moeder was de oudste van 13 kinderen in het gezin Brijde en was al het huis uit, toen er nog 2 kinderen geboren werden. Vorig jaar heeft een heer verteld over dit gezin, dat woonde in een aso deel op Wittenburg, maar in 1935, toen zij zich goed gedragen hadden, kregen zij een woning met 5 slaapkamers in de Benkoelenstraat 2 op de hoek van de Javastraat. Ik zat in de 2e klas van de Linnaeusschool in de 2e Oosterparkstraat, toen mijn moeder op 13 december 1944 huilend naar school kwam en vertelde, dat Keesje dood geschoten was bij het kolen zoeken. Zij had Rudy in het wandelwagentje en ik werd aan de hand meegenomen naar de Benkoelenstraat. Men had Keesje op het bed gelegd in de voorkamer en daar heb ik afscheid van hem genomen. Mijn broertje en ik zijn niet op de begrafenis geweest, daar men dit voor ons te emotioneel vond. Voor oppas was gezorgd.

Keesje was 13 jaar en met 2 vriendjes, Floris Goulooze en Piet Zijlstra, waren zij op de Rietlanden tussen de sintels van de locomotieven nog goede kooltjes aan het zoeken, om de kachel te doen branden voor warmte in huis, toen een landverrader op deze kinderen schoot. Daar ik het oudste kleinkind was, mocht ik bij Keesje achterop zijn fiets zitten, maar zijn broertje Jan niet. Deze was 1 maand jonger dan ik. Ook gingen Keesje, Jan en ik vissen in het Merwede kanaal (tegenwoordig Amsterdam-Rijnkanaal geheten) en de witvissen waren een welkome aanvulling op het menu. Zo heb ik aardappel- schillensoep, bloembollen en eten uit de gaarkeuken gegeten. Ik zag ook kinderen, die regenwormen aten. Zo erg is het bij mij niet geweest. Mijn moeder haalde schillen en zo op bij de buren en kon dit bij een boer in de Watergraafsmeer ruilen voor melk. Zij beschikte over een groot pak cacao en hiermede maakte zij iedere dag warme chocolade melk, waarin wij onze boterhammen konden dopen. Ook is mijn moeder, samen met broers en zussen, lopend naar Medemblik gegaan met een handkar om aardappels te halen./Pas vele jaren na de oorlog kwam ik te weten, dat mijn vader met andere gevangenen een barre treinreis van Amersfoort naar Wenen gemaakt hadden. Opgesloten als beesten in een wagon, zonder eten en mochten even de wagon uit als deze stil stond en wat sneeuw eten voor de dorst. Uiteraard was er geen WC in die wagon, zodat je je kunt bedenken, hoe zij in het kamp Oberndorf an der Ebene aankwamen./De gevangenen moesten aan de spoorlijn werken en af en toe kwam er een snelle trein langs. Slechts 1 keer heeft mijn vader verteld, dat er in het kamp mensen dood gegaan waren, omdat die hun ene snee brood van die dag ruilden voor een sigaret en daar mijn vader vertelde, dat hij glazenwasser was, mocht hij de ramen wassen van de barakken, maar hij zag kans om iedere paar dagen de ramen bij de kok te doen en zo iets te stelen, als de kok niet keek. Ook de herders hond van de kampcommandant heeft af en toe honger geleden, als mijn vader het goede vlees voor zijn neus weggekaapt had.

Op een dag, ik denk in maart 1945 kwam er een trein langzaam voorbij en met z’n drieën zijn ze achterop gesprongen en zo uit het kamp gevlucht. Zij hebben gelopen van Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, België naar Nederland. Op 30 april in Maastricht kreeg hij een pasje van de geallieerden om naar zijn zuster in Nijmegen te gaan, daar Amsterdam nog door de Duitsers bezet was en heeft daar enkele weken gezeten. Bedenk wel, dat er geen post was, geen telefoon en pas ca. 15 mei kwam hij in Amsterdam aan. De zuster Corrie van mijn moeder zag hem uit de tram stappen en hing aan zijn arm om hem thuis te brengen. Ik zat toen op het stoepje voor onze deur, toen mijn tante Corrie riep: ”Je vader is terug” en we waren erg gelukkig dat hij nog leefde.

Een minpunt was wel, dat hij bij de Gemeente Amsterdam om ondersteuning vroeg, daar hij geen werk en geen geld had. Dit werd hem geweigerd, doordat hij geen papieren kon overleggen. Boos zei hij tegen deze ambtenaar: “Denk je, dat ik naar het kamp terug ga om mijn papieren te halen?”

Van geleend geld heeft hij toen weer een laddertje gekocht en met veel pijn en moeite zijn bedrijf weer van de grond opgebouwd. In 1965 heb ik het bedrijf van mijn vader overgenomen en door hard werken heeft dit mij in staat gesteld aan de Universiteit van Amsterdam te studeren en mijn bul te halen als Meester in de Rechten. Mijn vader was apetrots op zijn zoon, die dit behaald had en vertelde dit aan Meester van Harten van de Linnaeusschool, bij wie ik in de klas gezeten had. Deze kwam speciaal naar kantoor om mij te feliciteren en zei: ”Jij bent geworden, wat ik ooit geweest ben, n.l. Meester”, maar nooit die officiële titel gehaald had.

Daar mijn vader op 4 mei 1915 geboren was, vierden wij dan zijn verjaardag op die dag. Maar men kan zich voorstellen, dat op deze dag bij de Nationale Herdenking wij altijd thuis de 2 minuten stilte in acht namen en telkens weer de tranen vloeiden, als wij dan weer aan Keesje moesten denken.

Na de oorlog is het monumentje op de Rietlanden voor Keesje gemaakt. Het heeft 2 keer moeten verhuizen, maar ik ben blij, dat dit nu permanent op het Keesje Brijde Plantsoen staat, ter nagedachtenis aan een fijne Amsterdamse jongen, die zijn steentje bijdroeg om de familie in leven te houden.