Tweede Wereldoorlog

Max van Espelo

Al die slachtoffers. Iedereen die toen is omgekomen.

Daarom zijn wij bijeengekomen. Al die doden. Natuurlijk ook de Joden.

Vrede op aarde, dat is wat we willen.

In die oorlog, wie zou daar nou willen zijn.

Daarom moeten wij het erg op prijs stellen, dat wij hier in vrede zijn

Vrede is wit

Mingus Bassie

Bas, dat ben ik. Ik werk op kantoor.

Iedereen doet mee met de staking.

Oorlog is een monster dat alles om zich heen doodt.

Ik werk op kantoor. Mijn handen zijn blij.

Oorlog is een monster dat alles om zich heen doodt. Voor mij is vrede wit

Mijn handen zijn blij. Weg met die moffen!. Voor mij is vrede wit.

Ik zie zoveel mensen om me heen!

Iedereen staakt mee. Ik ga ook.

Weg met die moffen! Bas, dat ben ik

Ontoelaatbaren

Stephan Steinmetz

We staan hier bij monument van Keesje Brijde, dat jochie uit de Indische Buurt dat in 1944 bij het zoeken naar kooltjes, om thuis voor een beetje warmte te kunnen zorgen, hierachter op het rangeerterrein De Rietlanden, bruut werd doodgeschoten door de Duitsers, misschien wel door Nederlandse landwachters die voor de nazi’s werkten.

Dertien jaar was ie. Wat weinig mensen weten is dat Keesje Brijde niet een doorsnee Amsterdamse jongen was, althans, niet in de ogen van de gemeente en de woningbouwverenigingen. Het gezin Brijde was door de gemeente in 1929 namelijk officieel betiteld als ‘ontoelaatbaar’. Samen met 1291 andere gezinnen, de ambtenaren hadden dat precies berekend, werden ze niet toegelaten tot gewone woonwijken omdat ze te arm en te rommelig waren. Ze werden geplaatst op het Zeeburgerdorp, achter de ketting aan het eind van het Zeeburgerpad, en op Asterdorp, een ommuurde wijk in Amsterdam Noord. Eigenlijk zei de overheid: jullie kunnen volgens onze normen niet meedoen en dus mogen jullie voorlopig niet meedoen.

Met zijn ouders en tien broertjes en zusjes woonde Keesje op Zeeburgerdorp nummer 14, hij is er geboren en getogen. De kinderen van het dorp kenden de omgeving. De Rietlanden, waar de treinen waren, was ook toen al verboden terrein maar voor de kinderen was het hun natuurlijke speelterrein. Als Keesje en zijn vriendjes in de zomervakantie een enkele keer speeltuin Archipel op het Makassarplein in de Indische Buurt mochten bezoeken, kregen ze van de gemeente een grote strik om. Zo konden de begeleiders goed zien welke kinderen ze extra in de gaten moesten houden. Daar hadden ze op De Rietlanden geen last van.

In 1935 werd het gezin Brijde alsnog goedgekeurd om naar een normale woning te mogen verhuizen. De ambtenaar die het gezin meerdere keren had bezocht schreef in haar rapport: “November 1933: Geen last met de buren. Maart 1934: Commissie op bezoek voor een eventuele overplaatsing. Bewoning is knapjes, gezien het grote huishouden en de beperkte ruimte. Huurschuld is gedaald en wordt regelmatig afbetaald.”

Het gezin Brijde vertrok naar de Benkoelenstraat 2, dat is op de hoek van de Javastraat tegenover de boekhandel. Misschien dat Keesje in de jaren die volgden nog regelmatig zijn oude vriendjes van het Zeeburgerdorp opzocht. Of zijn nieuwe vriendjes heeft laten zien waar je kolen kon vinden. Het Zeeburgerdorp werd afgebroken aan het eind van de oorlog, de Duitsers bouwden er een mitrailleursnest.

Maar het Asterdorp bleef in gebruik in de oorlog. De “ontoelaatbaren” moesten daar plaats maken voor een andere groep getekenden: Joden uit het Gooi en uit Amsterdam. Tientallen Joodse gezinnen, bij elkaar 300 mensen, hebben daar in 1942 en ‘43 gedwongen gewoond in afwachting van deportatie naar Westerbork en de vernietigingskampen. De huisvestingsambtenaren van de gemeente, gewend aan het apart zetten van mensen, werkten daar zonder haperingen aan mee.

Toen ik de kleine geschiedenis van Keesje Brijde tegenkwam bij het onderzoek voor een boek over Asterdorp, moest ik terugdenken aan de kleine geschiedenis van het monumentje zelf. Direct na de oorlog al zetten enkele bewoners uit de Indische Buurt een houten kruis op de plaats waar hij was doodgeschoten, op de plek waar nu de ingang van de Piet Heintunnel is. De bakker uit de Javastraat hing er een gedicht bij. Personeel van de Nederlandsche Spoorwegen zorgde jarenlang voor onderhoud van dit spontane monumentje. Zij verplaatsten het ook als dat nodig was. Toen ik in de jaren negentig voorzitter was van het stadsdeel Zeeburg, stond het monumentje regelmatig de vooruitgang in de weg. Maar dwars tussen alle nieuwe woningen, bruggen en wegen door, slaagden ambtenaren er steeds in een nieuwe plek voor het monumentje te vinden. Nu is dat zoeken en slepen gelukkig al enkele jaren voorbij en heeft het monument een vaste plaats.

Een monumentje om Keesje en alle andere slachtoffers van oorlog te gedenken, een monumentje ook om te bedenken hoe gevaarlijk het is om mensen ontoelaatbaar te verklaren.

de Februaristaking

Onbekend

Zondag 23 februari 1941 werd ik zes jaar. Ik had veel bezoek op die verjaardag. Ons kleine woninkje aan 1e Atjehstraat in Amsterdam stroomde vol met mannen en vrouwen. Maar ze hadden geen cadeautjes voor me. Ze kwamen ook niet voor mij. Ze kwamen voor mijn vader.

Mijn vader was iets leidinggevends van de verboden Communistische Partij in de Indische buurt. Al die mensen kwamen naar ons toe om hun angst en verontwaardiging te uiten over de razzia die de Duitsers de dag daarvoor hadden uitgevoerd op het Waterlooplein. Honderden jonge Joodse mannen waren bij elkaar gedreven en afgevoerd. Velen maakten zich er vooral druk over dat Gerrit Blom, die ik ome Gerrit noemde, daarbij was.

Mijn moeder was kwaad over dat drukke openlijke bezoek aan ons adres. Onze overbuurman was een WA-man, lid van de Weer-Afdeling van de NSB. “Die gaat de moffen waarschuwen,” zei mijn moeder, “wees toch niet zo stom allemaal.” “Ach, het was verjaardagsbezoek zeggen we, als ze ons gaan ondervragen,” had mijn vader geruststellend tegen haar gezegd en iedereen moest erom lachen.

Er werd toen een groot pak papieren binnen gebracht waarvan iedereen een stapeltje kreeg. Dat papier, zag ik veel later na de oorlog terug en was het pamflet STAAKT, STAAKT. De oproep tot de Februaristaking.

De volgende dag kwam mijn vader met een stel mannen opgewonden thuis. Ze hadden een tramwagen omgegooid in de Molukkenstraat. Dat vond ik heel spannend, hoewel het doel ervan me toen niet geheel duidelijk was. Wat nog steeds in mijn geheugen ligt is enerzijds het enthousiasme en het optimisme bij iedereen en anderzijds de angst van mijn moeder. Zij hield altijd rekening met verraad.

Woensdag 26 februari stopte een grote groene vrachtwagen aan de overkant van onze woning, waaruit Duitse soldaten met geweren sprongen. Nu was ik ook in paniek. Ik rende naar ons huis en riep: “Soldaten, soldaten!”

Mijn vader rende naar de veranda, maar toen schopten ze de slaapkamerdeur al open. Het gangetje stond ineens vol met die groene soldaten en hun grote geweren. De kleinste met pet en pistool sloeg mijn vader direct in zijn gezicht. Mijn moeder gilde en duwde me in de slaapkamer. Er werd geschreeuwd en geslagen. Mijn vader was, hoorde ik later, de trap af geslagen en in de overvalwagen geschopt.

Ik kan me een bezoek aan het Lloyd-hotel herinneren, waar familieleden en kennissen de gevangen februaristakers en organisatoren mochten zien en spreken. Toen mijn vader op het bordes verscheen, herkende ik hem nauwelijks. Zijn gezicht was heel bleek en had blauwe plekken.

Tot slot het wonder van Gerrit Blom, de partijgenoot van mijn vader, een van de 427 Joodse mannen die bij de razzia’s op 22 en 23 februari werden opgepikt en uiteindelijk afgevoerd naar Mauthausen om daar door afmatting en uithongering vermoord te worden.

Maar mijn vader noemde hem bij zijn verhoren als medeplichtige aan de organisatie van de Februaristaking. Mijn vader schrijft hierover: “Ik kon hem makkelijk noemen, hij was tenslotte al gepakt.” Ineens vonden de moffen het interessanter om Gerrit als aangeklaagde te hebben in het proces tegen de organisatoren van de Februaristaking, dan als ‘Volljude’ die zo snel mogelijk in Mauthausen kapot gemaakt moest worden.

Zo werd Gerrit Blom tot tuchthuisstraf veroordeeld en overleefde hij de oorlog.

Vrede

Nica Dagevos

Oorlog is de nieuwe vrede. Dat zeggen Hitler en zijn leden. Maar ik, ik wil vrede.

Ik mag dan wel een Duitse soldaat zijn, maar ik ben gedwongen tot deze pijn.

Ik wil niet meer mensen voor mijn ogen zien sterven. En dan hun namen op dé muur kerven.

Geboorte- en overlijdensdata van jong en oud, sommige kan je nooit meer zien, zelfs niet voor goud.

Oorlog is de nieuwe vrede.

Angst

Flint Lucas Waleson

Frenie noemen ze me ook wel. Vandaag heb ik door het raam gekeken. De angst zit in mijn armen. Vrede is zo mooi als rust.

Vandaag heb ik door het raam gekeken. Ik ben zo bang. De angst zit in mijn armen. Maar ik ga toch mee.

Ik ben zo bang. Ik vind dit zo spannend. Maar ik ga toch mee. Bij de staking moet je mee.

Ik vind dit zo spannend. De angst zit in mijn armen. Bij de staking moet je mee. Frenie noemen ze me ook wel.

Dagboek

Nena Molenkamp

Een dagboek vol met geheimen.

Een soort gedicht, maar dan zonder rijmen.

Net een sprookje, maar dan echt.

Je schrijft wat je voelt maar tegen niemand zegt.

Je schrijft dat je bang bent voor wat gaat komen.

Je schrijft dat je het liefst even weg zou dromen.

Dromen over een wereld zonder oorlog.

Een wereld zonder angst,

Een wereld waar je mag zijn wie je wilt zijn.

Maar als je dan weer wakker wordt is alles weer hetzelfde.

Oorlog, verdriet, angst.

Elke dag denk ik hetzelfde: Wanneer worden we bevrijd?

Ik weet zeker, op een dag is dit voorbij!

5 mei.

Donder

Lara Breen

Het dondert alweer. Ik kan niet meer slapen. Ik ga mijn huiswerk maken voor school. Het blijft maar donderen.

Ik ben bang. Is het wel donder? Ik hoor bij de buren dat er een deur wordt ingetrapt. Er wordt gegild.

Er wordt op onze deur gebonkt. Ik loop naar beneden. Daar staan mijn ouders en zus.Ze zijn lijkbleek.

Mijn moeder huilt. De deur wordt ingetrapt. Er staan Duitsers. Ze pakken mij vast en duwen me in een auto. HELP!

Dit gebeurde er met heel veel kinderen van onze leeftijd. En je denkt misschien dat er geen oorlog meer is, maar in vele landen zijn er nog steeds kinderen die hopen dat ze deze oorlog overleven…

Dagboek van Noah

Annika Poutsma

10 november 1938. Vannacht is er iets vreselijks gebeurd. Er zijn allerlei Joodse huizen en winkels overhoop gehaald, er zijn ramen ingegooid bij Joodse gezinnen en er zijn synagogen in brand gestoken! De meeste mensen op straat noemen dit: de Kristallnacht. Ook de synagoge waar wij altijd heen gaan is in vlammen opgegaan. Bij ons thuis is er ook een raam ingegooid, maar bij onze buren, de familie Cohen, is er nog meer kapot. De buren hebben een antiekwinkel, waar inmiddels niet veel meer van over is. Daar zijn alle meubels en ander producten kapot gegooid, gestampt, geslagen en/nog veel meer. Het allerergste is dat wij, Joden, overal de schuld van krijgen. We moeten nu zelf alles opruimen en door niemand worden we geholpen. Iedereen kijkt ons raar aan, maar niemand heeft de moed om een helpende hand naar ons uit te steken. Waarom kunnen we niet gewoon zijn wie we willen zijn? Waarom zijn we opeens anders? Waarom is dit allemaal niet nooit gebeurd en gewoon voorbij? Veel mensen zeggen dat dit nog maar het begin is, maar volgens mij kan het niet veel erger worden.

Staking

Arzina Alamgir

Vandaag is het een hele drukke dag. Het regent, daarom moet ik rennen. Ik geloof niet meer dat het goed komt. Staking is zo eng als een oorlog.

Het regent, daarom moet ik rennen. Ik ben zo bang als een kind. Staking is zo eng als oorlog. Maar ik moet sterk zijn. Dit gaat mij lukken.

Ik ben zo bang als een kind. Ik heb veel zenuwen. Maar ik moet sterk zijn. Dit gaat mij lukken. Ik moet moed houden en sterk zijn.

Ik heb veel zenuwen. Ik geloof niet meer dat het goed komt. Ik moet moed houden en sterk zijn. Vandaag is het een drukke dag.