Als ik een vogel was, zou ik nu vliegen zo ver ik kon. Maar ik kijk achter de tralies door naar de horizon.
Ik hoor voetstappen galmen door mijn huis, Ik hoor de huisheer zeggen, ze is niet thuis.
Maar opeens waait het gordijn zo snel opzij en de Duitsers, die zien mij. Het is te laat, het voelt niet goed.
Ik sta in een trein, rijd mijn dood tegemoet met mijn broertje aan mijn zij, zijn we toch nog heel even blij.
Daar loop ik achter het prikkeldraad in een lange rij. Alleen maar mensen die huilen, daar hoor ik nu bij.
Ik word steeds zwakker elke dag. Dan hoor ik dat ik eindelijk douchen mag. Dan springen de kranen open en ik krijg geen lucht. Dan lig ik daar en hoor mijn laatste zucht.
Opeens krijg ik vleugels en vlieg in de lucht. Nu eindelijk krijg ik mijn welverdiende rust.