Ik had het koud.
Ik had honger.
We hadden allemaal honger.
Mijn elf broertjes en zusjes hadden de enige deken.
Vanavond ga ik weer, dacht ik.
Morgenochtend zijn we dan een beetje warm.
Hoopte ik.
Het werd donker.
Het werd 10 uur.
Ik ga weer mam, fluisterde ik, maar ik kom terug.
En daar ging ik.
Daar ging ik door het donker.
Ik liep en dacht aan morgenochtend.
Hoe we daar zouden zitten,
met z’n allen om de haard.
Met een heel klein vuurtje,
om een beetje warm te worden.
En daar had ik dan voor gezorgd.
Het ging goed.
De zak werd steeds voller.
Ik keek in mijn zak.
Ik hoorde een knal,
en ik was weg.
Nu zit ik op een wolkje.
Ik zal altijd dertien blijven.